Het is met enige regelmaat dat kinderen niet worden toegelaten tot een plusklas, op grond van een IQ-test. Deze kinderen worden dan afgewezen, omdat zij lager dan 130 hebben gescoord. Deze ‘130-grens’ is echter geen wetenschappelijke constante, geen keiharde, natuurkundige limiet, zoals 0° C dat is voor water en ijs. Het is niet meer dan een richtlijn, geponeerd door Alfred Binet in 1904 en herzien door Lewis Terman in 1916. Sindsdien is er nogal wat veranderd in onze inzichten en wetenschappelijke kennis omtrent brein en intelligentie. We zijn vooral veel te weten gekomen over wat we niet weten. Intelligentie als onderzoeksterrein beslaat vele wetenschappelijke disciplines en psychologen, biologen, fysiologen, neurologen en ettelijke andere –logen hebben nog altijd geen eensluidende antwoorden op zelfs maar de basisvragen: wat is intelligentie en wat is de beste manier om het te meten?

Over IQ en het testen daarvan

Ik heb inmiddels vele hoogbegaafde kinderen ontmoet. Kinderen die aanvankelijk een score van 80 behaalden en later bij een gespecialiseerd bureau op 132 werden getest, kinderen die op zeer jonge leeftijd al 145+ scoorden en de hele basisschool hebben uitgezeten zonder ook maar iets te leren of kinderen met ADHD die ‘genazen’ en hoogbegaafd bleken te zijn ‘geworden’. Begrijpelijkerwijs gaan ouders in eerste instantie af op de expertise van de veronderstelde experts (psychologen, leerkrachten, zorgverleners). Maar het diagnosticeren van hoogbegaafdheid, om nog maar te zwijgen van aandoeningen als ADHD, Asperger en PDD NOS en andere waarvan de symptomen vaak erg lijken op HB, is een zaak voor specialisten die je niet vindt op school, het consultatiebureau of de Onderwijs Begeleidingsdienst. Ook psychologen en psychiaters die niet zijn gespecialiseerd, slaan maar al te vaak de plank mis.

Het belang van het IQ

Relatief veel hoogbegaafde kinderen scoren op een test IQ 145+. Die ‘plus’ betekent dat de test niet hoger kan meten. De WISC (meest gebruikelijke intelligentietest) is ontworpen om een gemiddelde intelligentie te meten en is eigenlijk niet geschikt voor het meten van een hoge intelligentie. Als de WISC wordt afgenomen bij hoogbegaafde kinderen, kan dat leiden tot de meest bizarre uitkomsten, in welk geval men dan graag verwijst naar de zogenaamde verbaal/performale kloof. Die kloof is echter het gevolg van de onvolkomenheden van de WISC test: des te hoger het IQ, des te groter de mogelijke discrepantie tussen de verbale en performale score. Zo’n kind wordt dan al vlug een stoornis aangepraat (want de v/p kloof is te groot), terwijl het kind slechts (extreem) hoogbegaafd is.
Ook binnen de 3-5% hoogbegaafde mensen zijn de verschillen in het IQ groot. Dit is de voornaamste reden waarom een school niet altijd onderwijs op het niveau van het kind kan bieden. Als het IQ zo lastig is vast te stellen en het zo moeilijk is om testen te interpreteren, welk belang heeft een IQ-score dan nog?

Specialisten zijn vaak in staat – zeker bij kinderen – om testomstandigheden te optimaliseren en kunnen beoordelen of het kind in kwestie naar beste kunnen presteert. Het is wel mogelijk om ‘te laag’ te scoren op een IQ-test, maar niet om ‘per ongeluk’ veel te hoog te scoren. Hoewel een lage score dus niet per se informatief is, geldt dat wél voor een hoge score (die overigens nog best ‘te laag’ kan zijn als het kind eigenlijk een hoger IQ heeft, maar dit niet uit de score blijkt). Een hoge IQ-score kan bijdragen aan het begrip voor specifieke problemen en belemmeringen die een kind ondervindt, bijvoorbeeld waarom het misschien niet of nauwelijks in een groep functioneert. Hoogbegaafdheid varieert in diepte en soort en als ouder van een hoogbegaafd kind moet je je tijdens het bemiddelen op school van deze beide aspecten bewust zijn. Als ‘één maat voor iedereen’ niet geldt voor schoenen, shirts en broeken dan is het ook niet realistisch om ervan uit te gaan dat met één verrijkingsprogramma alle unieke hoogbegaafde kinderen bediend kunnen worden. Probeer daarom met de school te onderhandelen totdat je het hoogst haalbare onderwijsprogramma voor je kind kunt bewerkstelligen. Dit betekent soms dat een andere school de enige overgebleven optie is. Maar alleen als je zeker weet dat de nieuwe school het beter zal doen.

Een IQ waarde kan helpen bij het inschatten hoe een kind denkt, welke behoeften het heeft of om gedrag beter te plaatsen. Maar je hebt er alleen wat aan als de score enigszins betrouwbaar is. De kansen op een betrouwbare score kunnen worden verhoogd door te test af te laten nemen door een gespecialiseerde diagnosticus met ervaring met het testen van hoogbegaafde kinderen.

Behoeften, gerelateerd aan IQ

Het is moeilijk generaliseren over de behoeften van hoogbegaafde kinderen. Gebaseerd op mijn ervaringen kan ik de volgende opsomming maken.

  • Kinderen met een IQ tussen 130-140 kunnen vaak onderwezen worden in reguliere klassen waar de leerkracht het onderwijsprogramma aanpast om aan de behoeften van deze kinderen te voldoen. Sociale en emotionele problemen zijn ongebruikelijk omdat het verschil in ontwikkelingsniveau niet al te groot is.
  • Kinderen met een IQ tussen 140-160 kunnen zelden onderwezen worden in een reguliere klas, waar de onderwijsaanpassing bestaat uit ‘uitrekken’ of verrijken van het bestaande. Een intensieve aanpassing inclusief versnellen moet overwogen worden. Leeftijdgenoten bieden weinig sociale uitdaging. Deze kinderen geven voorkeur aan oudere, intelligente kinderen of volwassenen.
  • Kinderen met een IQ boven 160 hebben academische en intellectuele behoeften die zo uniek zijn dat typische scholen niet in staat zullen zijn hen onderwijs te bieden. Voor deze kinderen is een team professionals nodig (docenten, specialisten, ouders en een psycholoog); ongeveer hetzelfde team dat nodig zou zijn voor een kind met ernstige leerproblemen. Intellectueel, sociaal en emotioneel lopen deze extreem begaafde kinderen meer risico dan anderen wanneer hun niveau van hoogbegaafdheid niet direct geadresseerd wordt.

IQ test van je kind terug en dan, hoe verder?

Het is duidelijk dat een IQ score niet gebruikt kan worden als selectiecriterium. Als dat toch gebeurt, zijn er altijd kinderen die uitgesloten worden van hulp, gepast onderwijs of andere voorzieningen voor hoogbegaafden. Voor het toelaten van kinderen tot plusklassen kunnen ook andere criteria worden gehanteerd. Er zijn namelijk genoeg kinderen die een ‘slechte dag’ hadden tijdens een IQ test of die pech hadden, omdat de diagnosticus (de psycholoog) hun gedrag verkeerd interpreteerde. Helaas beschouwen veel psychologen de IQ score als absoluut. Scholen nemen dit vaak over. Met alle gevolgen van dien.

Je kunt ook gebruik maken van het criterium ‘ontwikkelingsvoorsprong’. Een ontwikkelingsvoorsprong kan vastgesteld worden door het bepalen van het didactische niveau van het kind (doortoetsen). Dit is vaak veel belangrijker dan het IQ, omdat je met de gegevens van een didactisch onderzoek het onderwijs voor het kind zodanig kunt aanpassen dat hij uitgedaagd wordt op zijn eigen niveau, hij zich niet verveelt en hij leert te leren.

Wil je meer leren over hoogbegaafdheid en uitzonderlijke begaafdheid? Kijk dan bij de agenda (knop Leer in het menu) naar de mogelijkheden.