In de loop der jaren heb ik veel onzinnige uitspraken rond hoogbegaafdheid gehoord. Deze mythen worden door leerkrachten, ouders en hoogbegaafde kinderen zelf verspreid en voor waar aangenomen. Zoals Lao Tsu volgens mijn succes-agenda schijnt te hebben gezegd: “Niets is moeilijker dan een mythe bevechten”. Maar geloven in mythes kan enorme gevolgen hebben. Men denke nog aan een recentelijk vooroordeel dat het vrouwen onmogelijk maakte om mee te doen aan lange afstand loopwedstrijden.

Vandaag de eerste drie mythen. De antwoorden zullen je helpen deze mythen te weerleggen.

Mythe 1. Hoogbegaafde leerlingen moeten samen zijn met leerlingen van hun eigen leeftijd

De zorg die hier benoemd wordt is dat er iets ongepast zou kunnen gebeuren als je verschillende leeftijdsgroepen laat samenwerken. Ouders en leerkrachten maken zich zorgen dat groepen kinderen met uiteenlopende leeftijden niet goed kunnen samenwerken en dat zekere kinderen kunnen worden geïntimideerd of blootgesteld aan verkeerde rolmodellen. Grotere kinderen zouden praten over dingen waar de kleintjes nog niet aan toe zijn etc. Sommige aanhangers van deze mythe zullen aanvoeren dat onderzoek hun standpunt ondersteunt, maar dat is niet het geval. Onderzoek van Tracy L. Cross met Larry Coleman1 laat bijvoorbeeld zien dat hoogbegaafde kinderen contacten nodig hebben met (intellectueel) ontwikkelingsgelijken, het maakt niet uit van welke leeftijd. Er zijn genoeg goede redenen om verrijkt onderwijs aan te bieden, maar deze beslissingen zouden niet gebaseerd moeten zijn op grond van angst, zorg of vooroordeel; ze zouden gebaseerd moeten worden op de behoeften van de leerlingen.

1Bron: Coleman, L.J. & Cross. T.L. (2001). Being gifted in school: An introduction to develoment, guidance and teaching. Waco, TX: Prufrock Press.

Mythe 2. Hoogbegaafde kinderen zijn beter af als ze hun gehele schoolcarrière in heterogene groepen doorbrengen (dezelfde leeftijd)

Het idee hierachter is dat als we hoogbegaafde kinderen clusteren, ze in hun latere leven moeilijk om zullen kunnen gaan met anderen, wat dan weer emotionele stres kan veroorzaken. Deze zorgen hoor ik vaak van basisschoolleerkrachten. Deze veronderstelling is gedeeltelijk gebaseerd op de aanname dat hoogbegaafde leerlingen sociaal sterk moeten worden, willen ze gelukkig zijn. Dit “sociaal sterk worden” zou vergen dat hoogbegaafde leerlingen zo veel mogelijk tijd doorbrengen in heterogene klassen. Onderzoek wijst echter uit dat het tegenovergestelde het geval is. Stel je al de mogelijkheden voor die leerlingen hebben als er interactie is tussen hen en andere mensen. Clubs, sport, winkels, vakanties, kamperen en samen eten zijn slechts een aantal voorbeelden. Gedwongen deelname aan een heterogene (niet ontwikkelingsgelijke) groep vergt een onevenredig groot sociaal aanpassingsvermogen, wat frustratie creëert en leren tot bijzaak of zelfs regelrecht onmogelijk maakt. Het op grond van dit vooroordeel bewust frustreren van hoogbegaafde leerlingen kan zelfs met enig recht als onethisch worden aangemerkt. Dit probleem wordt groter als leerlingen zich ontwikkelen en hun kennis groter wordt. Een hoogbegaafde leerling ontgroeit dan volledig zijn leeftijdgenoten en loopt cognitief al snel 4-5 jaar voor in zijn ontwikkeling. Wat vaak niet wordt beseft, is dat hoogbegaafde kinderen niet alleen op enig moment een bepaalde afstand voor de anderen uit fietsen, maar dat zij sneller fietsen dan de anderen. De afstand tot de groep wordt dus (snel) groter! Laat hoogbegaafde leerlingen daarom zoveel mogelijk tijd doorbrengen met hun ontwikkelingsgelijken.

Bron: Morawska A. & Sanders M.E. (2009). Parenting Gifted and Talented Children: Conceptual and Empirical Foundations. SAGE Journals Online.

Mythe 3. Uitblinken op alle gebieden zou het primaire doel moeten zijn voor de ontwikkeling van hoogbegaafde leerlingen

Veel ouders en leerkrachten denken dat het hun taak is ervoor te zorgen dat hoogbegaafde kinderen op alle gebieden uitblinken. Om dat te bereiken zullen ze zo’n kind aanmoedigen, porren, aansporen, pushen, dreigen en schreeuwen om hem te dwingen minder tijd door te brengen met dingen die hij leuk vindt, zodat hij iets kan doen waarvan de volwassene denkt dat goed voor hem is.

Een voor de hand liggend voorbeeld is dat van een introvert kind dat veel en (te?) moeilijke boeken leest. Volwassenen willen zo’n kind nogal eens van zijn passie wegslepen om hem iets te laten doen dat hij verafschuwt. Terwijl volwassenen zich voornamelijk bezig zouden moeten houden met het welbevinden van hoogbegaafde kinderen, eisen ze dat deze kinderen iets doen waarin ze totaal geen interesse hebben (buitenspelen, afspreken met andere kinderen), omdat ze denken dat ze hierdoor later in hun leven gelukkiger zullen zijn.

Uit onderzoeken over succesvolle hoogbegaafde volwassenen blijkt dat deze als kind veel tijd alleen hebben doorgebracht, bezig met hun passie. Een betere benadering is het aanmoedigen en koesteren van andere interesses die het kind heeft en hen niet ongewild de boodschap geven dat ze niet acceptabel zijn zoals ze zijn. Bijvoorbeeld: een kind naar een zomerkamp sturen met ontwikkelingsgelijken (waar zijn interesse als thema gebruikt wordt – sterrenkundekamp, wiskundekamp e.d.) kan wonderen doen, omdat het kind zich daar geaccepteerd en emotioneel veilig voelt. Maar een hoogbegaafd kind naar een voetbalkamp sturen omdat wij denken dat het goed voor hem is kan een vreselijke belevenis worden voor dat kind.

Ik hoop dat het benoemen en weerleggen van deze mythen aanleiding en inspiratie zullen zijn om actie te ondernemen in naam van hoogbegaafde kinderen. Als wij deze mythen gefundeerd weerleggen, als wij zorgen voor de juiste begeleiding en als wij een leeromgeving creëren waar begaafde leerlingen met talent tot bloei kunnen komen, kunnen we de veelal rampzalige gevolgen van deze mythen voorkomen. Alle kinderen hebben recht op onderwijs op eigen niveau. Ook de hoogbegaafde!