Passend onderwijs voor hoogbegaafde en uitzonderlijk begaafde leerlingen is een mooi streven, maar voor dat passende onderwijs ontbreekt veel kennis en ervaring. Uiteindelijk gaat het om maatwerk. Als je een maatpak wilt kopen, ga je naar een kleermaker die je maten meet en specifiek naar jouw behoeftes kijkt. Na een aantal weken krijg je een prachtig, speciaal op maat gemaakt pak, dat als gegoten zit. Dát is maatwerk en die aanpak hebben hoogbegaafde en uitzonderlijk begaafde leerlingen ook nodig. De Wet op Passend Onderwijs is daar niet helemaal duidelijk over; het is vaak zoeken naar oplossingen. Wat houdt de ‘zorgplicht’ van scholen in? Hoe ver gaat die plicht? Daar buigt de Geschillencommissie Passend Onderwijs zich regelmatig over.

hoogbegaafd speciaal onderwijs

Wat heb ik nodig? Hoe leer ik? Welke behoeftes heb ik? Wie kan mij dat leren? Ik zie regelmatig in de praktijk dat scholen handelingsverlegen zijn en zelf een ‘oplossing’ zoeken. Zo gebeurt het regelmatig dat de enige oplossing die ze zien een cluster-4-school is voor hoogbegaafde of uitzonderlijk begaafde leerlingen. De leerling wordt dan te snel, zonder dat er een ervaren specialist hoogbegaafdheid is geraadpleegd, naar speciaal onderwijs gestuurd. Scholen mogen leerlingen niet zomaar uitsluiten en moeten laten zien dat ze echt moeite hebben gedaan.

We hebben gelukkig het rapport van de (oude) Kinderombudsman: Van leerplicht naar leerrecht! De Kinderombudsman stelde vast dat wij zonder maatwerk niet in staat zijn om het recht op onderwijs voor ieder kind te waarborgen. Ook niet na de invoering van de Wet Passend Onderwijs. De Kinderombudsman schreef wat wij al wisten: Zo nodig moeten we de regels ruim interpreteren of oprekken. Dat laatste hoeft niet. Omdat het Kinderrechtenverdrag bepaalt dat ieder kind recht op onderwijs heeft, vervallen alle wettelijke bepalingen die dat recht in de weg staan. Voor kinderen die niet op een school worden toegelaten of daar kunnen leren, is thuisonderwijs niet verboden. Thuisonderwijs is dan een recht dat de overheid moet faciliteren, omdat wij met elkaar hebben afgesproken dat ieder kind recht heeft op onderwijs.

Zo zie je de mogelijkheden al een beetje voor je, toch? Een hoogbegaafd of uitzonderlijk begaafd kind heeft andere leerbehoeftes dan de andere leerlingen in de klas. Daarbij komt dat hoogbegaafde kinderen veel intenser, gevoeliger, empathischer en soms creatiever zijn, ze hebben een grotere verbeelding etc. Dat betekent dat bij het bepalen van maatwerk de leerling centraal staat: wat heeft de leerling nodig en hoe kunnen we het onderwijs zo inrichten dat hij/zij leert?

Laura is een hoogbegaafd meisje wiens school tot op zekere hoogte aan haar academische en sociale behoeftes tegemoetkomt. Ze is nu 9 jaar oud, heeft zichzelf leren lezen voor haar vijfde verjaardag en leest nu op het begripsniveau van een twaalfjarige. Daarnaast laat Laura zien dat ze probleemoplossend denkt bij verschillende wiskundige opdrachten. De school wilde meer handvatten hebben voor begeleiding. Laura speelt graag met oudere kinderen maar ze is niet genoeg ‘anders’ om door haar klasgenoten te worden afgestoten. Laura vindt het schoolwerk soms saai maar over het algemeen vindt ze school leuk, vooral de plusklas en de wiskundelessen, speciaal door de school opgezet voor hoogbegaafde leerlingen. Om aan haar leerbehoeftes tegemoet te komen, hebben de ouders en privédocent wiskunde gevonden. Daarnaast werkt Laura twee dagen per week thuis om in haar eigen tempo en in rust te kunnen werken. De docent en eventueel extra materialen worden betaald vanuit het samenwerkingsverband.

De verhouding tussen kinderen met een IQ van 133 en gemiddeld begaafde kinderen is ongeveer 1:40. In het algemeen komt een basisschool ieder schooljaar een paar kinderen zoals Laura tegen. Kinderen met een IQ van 169 zijn er in de verhouding van ongeveer 1:100.000. Als een basisschoolleerkracht 30 leerlingen per jaar lesgeeft en dat 40 jaar lang, is de kans dat hij zo’n kind tegenkomt 1,25 procent. Dit is een van de redenen waarom leerkrachten en scholen niet weten hoe ze om moeten gaan met uitzonderlijk begaafde kinderen. Ze hebben geen ervaring met deze kinderen, ze worden niet geïnformeerd en/of ze staan er niet bij stil dat er binnen de groep hoogbegaafden ook nog gedifferentieerd moet worden. Daarom is advies van een ervaren (externe) specialist meestal nodig. Ook daarvoor is geld beschikbaar vanuit het samenwerkingsverband.

Niveaus van hoogbegaafdheid

Onderwijzers, die met kinderen met speciale behoeftes werken, erkennen dat voor elk probleem (gehoorproblemen, zichtproblemen, leerproblemen) een andere oplossing nodig is (Payne & Patton, 1981). In de praktijk is het zo dat alleen leerkrachten met speciale training en kwalificaties mogen lesgeven aan kinderen met extreme handicaps. Deze leerkrachten behandelen hun leerlingen niet als een homogene groep. We beseffen dat er een verschil is tussen het niveau van jongeren die goed zijn in sport, muziek maken of dansen, maar met hoogbegaafde kinderen ontwikkelen we strategieën gebaseerd op de aanname dat ze op alle niveaus evengoed werken. Sterker nog, de verschillende hoogbegaafdheidsniveaus worden genegeerd.

Hoewel het grootste deel van de leerkrachten hoogbegaafden als een homogene groep ziet, hebben onderzoekers grote verschillen gevonden tussen gemiddeld hoogbegaafde en uitzonderlijk begaafde kinderen (145+). Een extreem hoogbegaafd kind met een IQ van 190 verschilt net zoveel van een kind met 130 IQ als dat kind van een geestelijk gehandicapte met 70 IQ. De IQ-waarde kan ons helpen bij het begrijpen van de fundamentele verschillen in de mentale verwerking tussen gemiddeld hoogbegaafde en uitzonderlijk begaafde kinderen.

Maatwerk

Voor de meeste hoogbegaafde en zeker voor uitzonderlijk begaafde kinderen is maatwerk op school nodig. Daarmee bedoel ik niet compacten en verrijken. Ik bedoel een volledig persoonlijk leerplan dat uitgaat van de (leer)behoeftes van het kind. Dat plan moet hen in de gelegenheid stellen te leren waar ze aan toe zijn. In de praktijk kan het betekenen dat een leerling in groep 6 nog niet kan automatiseren, maar dat hij wel ingewikkelde projecten maakt over onderwerpen, zoals het ontstaan van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog en dat hij deze ingewikkelde concepten ook werkelijk begrijpt.

Als deze kinderen gedwongen worden bij hun leeftijdgenoten te blijven, kunnen ze extreem angstig worden, een grote mate van stress ontwikkelen, gedragsproblemen laten zien, langdurig onderpresteren, voor alles (ook voor wat ze vroeger leuk vonden) gedemotiveerd raken en hun zelfvertrouwen verliezen. In deze gevallen zijn interventies als verrijking niet afdoende (Gross & van Vliet, 2005).

Top-down is iets anders dan je denkt

Over het algemeen werken alle scholen, ook hoogbegaafdenscholen, met dezelfde aanpak: de methode compacten en dan verrijkingsstof aanbieden. De stof wordt meestal bottom-up aangeboden. Hierin bestaat verwarring, omdat veel scholen denken dat een top-down-benadering betekent één hoofdstuk voortoetsen. Dat is geen top-down-benadering. Top-down voor hoogbegaafde en uitzonderlijk begaafde kinderen betekent dat ze een overzicht willen hebben van wat ze op de basisschool per vak gaan leren en wat ze daarvoor nodig hebben. Zo kan een leerling in groep 3 beter begrijpen waar het splitsen voor dient bijvoorbeeld.

Maatwerk voor emotionele ontwikkeling

Uitzonderlijk begaafde leerlingen lopen vaak 5 à 6 jaar vooruit met hun sociale ontwikkeling ten opzichte van hun leeftijdsgenoten. Het is niet moeilijk voor te stellen dat zo’n leerling zijn of haar klasgenoten niets te melden heeft en het ‘kinderachtige’ gedrag niet begrijpt. Daarentegen wordt de uitzonderlijk begaafde leerling ook niet begrepen, want die is te serieus, gebruikt te veel en te ingewikkelde woorden en heeft een te groot rechtvaardigheidsgevoel. Sommige hoogbegaafde kinderen proberen dit te maskeren met clownesk gedrag.

Vaak is een combinatie van thuisonderwijs (in samenwerking met een specialist hoogbegaafdheid) en schoolonderwijs aan te raden. Dat is vaak ook de enige goede tussenweg om deze kinderen met zo min mogelijk geestelijke schade groot te laten worden.

Sanne is een meisje van 9 die via de Wereldschool 2 vwo volgt. Ik ken het meisje en haar zus al vanaf haar derde jaar. Ze heeft de basisschool in drie jaar doorlopen. Sanne ontwikkelt zich prima, speelt en danst met leeftijdgenoten of oudere kinderen, maar leert op haar ontwikkelingsniveau. Nog een ander meisje uit mijn praktijk, ook 9 jaar oud, is dit schooljaar begonnen op het gymnasium. Sociaal loopt ze voor op haar klasgenoten, die drie of vier jaar ouder zijn.

Emma van 10 zit in de brugklas. Ze heeft een aangepast rooster: biologie en aardrijkskunde volgt ze dit jaar nog niet; wiskunde en Nederlands volgt ze via de Wereldschool en met een privédocent, betaald door het samenwerkingsverband. De overige vakken volgt ze op school, waarbij ze twee vaste dagen per week thuis leert. Voor Emma is deze aanpak nodig omdat ze anders overprikkeld raakt (ze is uitzonderlijk begaafd) en zo in haar eigen tempo en op haar eigen manier kan leren.

Mark is een jongen van 10 die twee dagen per week naar het vwo gaat en verder leert hij thuis via de Wereldschool. Mark staat ingeschreven bij zijn basisschool, de financiering wordt geregeld via het samenwerkingsverband.

Hoe zou het met deze kinderen gaan als niet hun ontwikkeling maar hun kalenderleeftijd zwaarder meetelde?

De minst begrensde omgeving

Leerkrachten die zich zorgen maken om de academische en sociale behoeftes van de intellectueel of fysiek gehandicapten zeggen vaak dat deze kinderen het beste in de ‘minst begrensde omgeving’ geplaatst kunnen worden. Dit betekent dat ze in de gewone klas terechtkomen waar ze om kunnen gaan met leeftijdsgenoten en blootgesteld worden aan meer lesstof dan mogelijk zou zijn in een speciale school.

De gemiddelde klas in Nederland is nooit de minst begrensde omgeving voor hoogbegaafden en  uitzonderlijk begaafden. Dit geldt ook voor hoogbegaafdenscholen waar uitzonderlijk begaafde kinderen zelden tot hun recht komen.

Onze taak als ouders en onderwijzers is om hoogbegaafde kinderen in een omgeving te plaatsen die de kansen om te socialiseren het minst beperkt. Onderzoek wijst uit dat een klas met leeftijdsgenoten vrijwel zeker niet de juiste omgeving is. Daarnaast hebben hoogbegaafde kinderen ook cognitief gezien de minst beperkende omgeving nodig. Dit geldt des te meer voor uitzonderlijk begaafden. Een a-intellectuele omgeving, waar aanpassing aan de methode de norm is, zal deze kinderen in hun ontwikkeling beperken en ontneemt hen het recht om zich in een doorgaande lijn te ontwikkelen.

Referenties:

Gross, M. U. M., & Van Vliet, H. E. (2005). Radical Acceleration and Early Entry to College: A Review of the Research. Gifted Child Quarterly, 49, 154-171.

Payne, J.S. & Patton, J.R. (1981). Mental retardation. Columbus, Ohio: Merrill.

 

Meer weten?