Zeer begaafde kinderen (IQ 145+) zijn de uitschieters van uitschieters die minder dan 1% van de bevolking vertegenwoordigen. Ze beschikken over verbazingwekkende cognitieve verwerkingscapaciteiten, buitengewone gevoeligheid en intensiteiten. Deze subgroep van de grotere begaafde groep bestaat uit opmerkelijke en unieke individuen. Zij hebben een onverbiddelijk menselijk potentieel en hebben op hun best een onbegrensd enthousiasme, onverzadigbare nieuwsgierigheid, verhoogde energie en empathie en willen graag een bijdrage aan de wereld leveren. Net als elke speciale groep met andere behoeften is het van vitaal belang dat we kennisvolle opvoeding, onderwijs en geestelijke gezondheidsrespons bieden die echt congruent is met hun intellectuele, emotionele, sociale, morele en talentgerichte behoeften.

Wie zijn uitzonderlijk begaafde kinderen?

Uitzonderlijk begaafde kinderen zijn kinderen die of 145+ IQ scoren op een IQ test of waarvan een specialist zegt dat ze uitzonderlijk begaafd zijn. Deze kinderen zijn vaak slecht te testen en daarom is deze clinical judgement van een specialist meestal nodig om een schatting te maken van het IQ.

Vergeleken met hoogbegaafde kinderen zijn de behoeften van uitzonderlijk begaafde kinderen extremer en het is nog belangrijker dat voldaan wordt aan deze behoeften.

Het zijn kinderen die asynchrone ontwikkeling laten zien. Als gevolg van hun hoge cognitieve vermogens en hoge intensiteit ervaren ze en relateren ze tot de wereld op een unieke manier.

Hoewel het grootste deel van leerkrachten hoogbegaafden als een homogene groep ziet, hebben onderzoekers grote verschillen gevonden tussen gemiddeld hoogbegaafde en uitzonderlijk begaafde kinderen (145+). Een extreem hoogbegaafd kind met een IQ van 190 verschilt net zo veel van een kind met 130 IQ als dat kind van een geestelijk gehandicapte met 70 IQ. De IQ waarde kan ons helpen bij het begrijpen van de fundamentele verschillen in mentale verwerking tussen gemiddeld hoogbegaafde en uitzonderlijk begaafde kinderen.

Verschillen tussen gemiddeld en uitzonderlijk begaafde kinderen zijn niet beperkt tot de cognitie. Een IQ tussen 125 en 145 is “sociaal optimaal.” Kinderen met dit IQ hebben volgens onderzoek zelfvertrouwen en kunnen het vertrouwen van leeftijdsgenoten krijgen. Boven dit niveau wordt het verschil tussen uitzonderlijk begaafden en zijn leeftijdsgenoten zo groot dat er speciale ontwikkelingsproblemen ontstaan die te maken kunnen hebben met sociale isolatie. Deze problemen komen vooral voor bij kinderen met een leeftijd tussen 4 en 9 jaar. (Hollingworth, 1942).

Uitzonderlijk begaafde kinderen begrijpen misschien niet goed wat hen anders maakt, maar ze weten wel dát ze anders zijn. Andere kinderen voelen zich regelmatig bedreigd door hun ver ontwikkelde woordenschat en vinden hun geavanceerde humor niet grappig. Hun diepgaande interesses worden veelal niet gedeeld door klasgenoten. Het kan behoorlijk moeilijk zijn voor deze kinderen om ontwikkelingsgelijken te vinden. Ze vallen ook in hoogbegaafdenklassen op als anders en lopen daar vaak tegen dezelfde problemen aan als in het regulier onderwijs (gebrek aan uitdaging en zich niet begrepen voelen).

Waar zijn de IQ 145 plus kinderen?

Een deel van uitzonderlijk begaafde kinderen valt helemaal niet op en niemand vermoedt dat ze hoogbegaafd zijn. Ze passen totaal niet in hun schoolomgeving, onderpresteren en laten vaak storend gedrag zien. Wie zou nog denken dat zo’n kind uitzonderlijk begaafd is? Ik ken een aantal kinderen die zich misdragen en uit pure wanhoop tot daden overgaan als de leerkracht bijten of met een stoel gooien. Meestal komen de ouders bij mij wanneer hun kind dreigt te verdwijnen in het speciaal onderwijs. Dat komt omdat tot dan toe niemand naar het kind en zijn behoeftes heeft gekeken als naar een uitzonderlijk begaafd kind en omdat men er van uitgaat dat een zich misdragend kind niet goed opgevoed is of dat het een stoornis heeft. Het is opvallend hoe weinig kennis er is over het gedrag van kinderen.

Kan een IQ test goed meten?

Stel je voor dat de lengte van je kind op school gemeten wordt. Er hangt een meetlat tegen de muur aan en die gaat tot 140 centimeter. Kinderen die tot 140 centimeter komen, kunnen goed gemeten worden. Maar als je kind langer is dan die 140 centimeter en er geen andere manier is om hem te meten, kan de school je alleen vertellen dat je kind 140 cm lang is of minimaal 140 cm. Meer kun je niet uit het meten opmaken. Dit voorbeeld kan raar klinken, maar IQ tests volgen precies dezelfde principe. Ze zijn niet ontworpen om de hele scala aan intellectuele en creatieve vermogens van de meest intellectueel gevorderde kinderen in kaart te brengen. Ook de ontwerpers van deze IQ tests geven toe dat de tests niet bedoeld zijn voor het testen van heel hoge IQ’s.

Hoe kun je uitzonderlijk begaafde kinderen identificeren?

Er zijn twee dingen belangrijk: je hebt een specialist nodig die een ruime praktijkervaring heeft met hoogbegaafde en uitzonderlijk begaafde kinderen (Silverman, 1995) en ten tweede moet deze specialist out of the box kunnen denken. Naast een IQ test en observaties van de tester zelf zijn observaties van de ouders nodig en een didactisch onderzoek afgenomen door een andere specialist, die ook weer veel ervaring heeft met uitzonderlijk begaafde kinderen. Al deze gegevens en observaties kunnen dan beoordeeld worden en alleen een ervaren specialist kan tot een onderbouwde conclusie (Silverman, 1997). Het kan gebeuren dat tijdens de IQ test het kind (op bepaalde onderdelen van de test) lager scoort dan verwacht. Bij de beoordeling van de hoogte van intelligentie zijn de observaties van de tester en de gesprekken tussen het kind en een specialist (die ruime ervaring heeft met uitzonderlijk begaafde kinderen) belangrijk en meestal doorslaggevend. Als een uitzonderlijk begaafd kind getest en beoordeeld wordt door mensen die weinig ervaring hebben met de doelgroep, kan het gebeuren dat het kind verkeerd wordt begrepen en/of dat de testresultaten verkeerd worden geïnterpreteerd.

Lees dit artikel over Simon, die niet als uitzonderlijk begaafd op een IQ test scoorde.

Behoeften in het onderwijs

De minst begrensde omgeving

Leerkrachten die zich zorgen maken om de academische en sociale behoeftes van de intellectueel of fysiek gehandicapten zeggen vaak dat deze kinderen het beste in de “minst begrensde omgeving” geplaatst kunnen worden. Dit betekent dat ze in de gewone klas terechtkomen waar ze om kunnen gaan met leeftijdsgenoten en blootgesteld worden aan meer lesstof dan mogelijk zou zijn in een speciale school.

De gemiddelde klas in Nederland is nooit de minst begrensde omgeving voor hoogbegaafden; voor uitzonderlijk begaafden is het waarschijnlijk de meest begrensde omgeving. Dit geldt ook voor hoogbegaafdenscholen waar uitzonderlijk begaafde kinderen zelden tot hun recht komen. Hollingworth, in haar bekende onderzoek over kinderen met een IQ boven 180, waarschuwde al in de veertiger jaren dat uitzonderlijk begaafde kinderen moeten accepteren dat de meeste mensen die ze zullen tegenkomen heel anders zijn dan zijzelf.

The highly intelligent child must learn to suffer fools gladly – not sneeringly, not angrily, not despairingly, not weepingly – but gladly if personal development is to proceed successfully in the world as it is. (Hollingworth, 1942, p. 299).

Onze taak als ouders en onderwijzers is daarom om het uitzonderlijk begaafde kind in een omgeving te plaatsen die zijn kansen om te socialiseren het minst beperkt. Onderzoek wijst uit dat een klas met leeftijdsgenoten vrijwel zeker niet de juiste omgeving is. Een klas met ontwikkelingsgelijken is, gezien het percentage kinderen, niet haalbaar. Daarom zullen ouders actief op zoek moeten gaan naar ontwikkelingsgelijken voor hun kind.

Kenmerken van uitzonderlijk begaafden in sociaal-emotioneel opzicht

Een kind met 160 IQ verschilt net zoveel van een kind met 130 IQ als dat kind van een gemiddeld kind (100 IQ). De onderwijsaanpassingen die kinderen met 145+ IQ nodig hebben verschillen duidelijk van de aanpassingen die voor de gemiddeld hoogbegaafden gelden. De meeste materialen zijn ontworpen voor hoogbegaafde kinderen die rond de 130 IQ scoren. Het kan daarom moeilijk zijn gepaste uitdaging te vinden voor een zeer begaafd kind, zelfs in een plusklas. Zij denken veel sneller, kunnen materialen veel diepgaander verwerken, hebben een verhoogd bewustzijn en hogere sensitiviteit en intensiteit (nog hoger dan een hoogbegaafd kind met 130 IQ).

Bovendien bestaan er aanwijzingen dat de sociale en emotionele ontwikkeling van zeer begaafde kinderen ook anders verloopt dan van de hoogbegaafde (Hollingworth, 1942). Ze vertonen vaak een veel heftigere emotionele intensiteit, ze denken na over abstracte onderwerpen zoals vrijheid, gerechtigheid of oorlog, maar zijn misschien nog niet voorbereid op de emotionele impact van dit soort onderwerpen. Je kind kan het ene moment meer willen weten over het vermoeden van Poincaré en een paar minuten later zijn jongere zus een harde schop geven. Dit kan verwarrend zijn voor zowel het kind als de ouders. Toch zijn zulke discrepanties uitingen van een normale ontwikkeling van dit zeer begaafde kind en moeten zij als zodanig geaccepteerd worden.

Specifieke problemen van 145+ kinderen

  • Het is niet eenvoudig om interessant genoeg en moeilijk werk vinden
  • Ze moeten leren domheid of incompetentie bij anderen te tolereren
  • Ze moeten proberen niet negatief te worden richting autoriteit
  • Het gevaar bestaat dat zij zich afsluiten
  • Ze lopen een verhoogd risico op het ontwikkelen van gewoontes van extreme vitterij (Hollingworth, 1942, p.299)

Dissonantie

Wanneer een uitzonderlijk begaafd kind de leer- of de sociale omgeving ‘minder dan optimaal’ vindt, ervaart het dissonantie – een gevoel van vastzitten zonder een gewenste werkwijze. Het kind moet het milieu veranderen of zichzelf veranderen. Dit vereist het gebruik van een verfijnde combinatie van zelfbewustzijn en zelfbeoordeling om de situatie te modereren. Vaak reikt dit niveau van sociaal activisme buiten hun functionele capaciteiten. Soms duurt het te lang dat een uitzonderlijk begaafd kind in een ongeschikte omgeving moet functioneren en dan lijken deze kinderen te zijn losgekoppeld van de prikkels, vooral als ze het milieu onveilig, onrechtvaardig of als niet stimulerend ervaren. Dit gebrek aan passende omgeving kan tot gevolg hebben dat het kind zich terug trekt en soms lijkt het zelfs “uitgeschakeld”. Andere uitzonderlijk begaafde kinderen reageren op de ongewenste omgeving met een energieoverschot die ze trachten kwijt te raken door beweging, snelle spraak, herhalende bewegingen of gebaren, zelfs spontane uitbarstingen die geen verband lijken te hebben met wat er om hen heen gebeurt. Ik ken een aantal kinderen dat zich zo extreem niet op hun plek voelden op school dat ze zijn weggelopen, de leerkracht hebben geslagen of gekrabd of met een stoel hebben gegooid. Dit kan gebeuren als er niet aan de behoeftes van deze kinderen wordt voldaan.

Hun aangeboren verlangens zijn: leren, bijdragen, creatief zijn en diep zijn verbonden met andere mensen en ideeën. Als ze geen weg zien om deze verlangens na te streven, moeten ze de discrepantie compenseren. Deze compensatie komt hen vaak duur te staan. Onderdrukte kinderen kunnen angst ontwikkelen of in het uiterste geval een depressie.

Het gebrek aan mogelijkheden om zich emotioneel of geestelijk uit te drukken met gelijkgestemden, kan hun sociale en emotionele capaciteiten ernstig verstoren. Dat kan leiden tot het verstoren van balans in hun algemene ontwikkeling.

Wat moet iedere begeleider en hulpverlener weten?

Deze kinderen ontwikkelen zich extreem asynchroon.

Bij uitzonderlijk begaafde mensen is het zo dat de karakteristieken van hoogbegaafdheid veel meer, intenser en duidelijker aanwezig zijn. Zo kan een uitzonderlijk begaafd kind abstracter denken, het kan veel intenser reageren, het kan meer stress en angsten ervaren en de vijf hooggevoeligheden van Dabrowski (diegene die je kind heeft) zijn veel duidelijker aanwezig. Voor de opvoeding en de begeleiding van een uitzonderlijk begaafd kind is het belangrijk dat ouders dit beseffen en het kind leren omgaan met zijn of haar intense emoties en andere aanwezige karakteristieken.

Om dit met een voorbeeld te illustreren: de 6-jarige Rachel leest op niveau 2e klas vwo, hoewel haar begrip “slechts” niveau groep 8 is. Ze kan vermenigvuldigen en delen, begrijpt breuken en decimalen, maar rekent op haar vingers, omdat ze nooit optellen en aftrekken en de tafels heeft leren automatiseren. Haar favoriete bezigheid thuis zijn paleontologie en astronomie; op school zijn haar favoriete interesses lunch en de pauze. Ze verzamelt postzegels en schaakt. Hoewel ze zich uren kan concentreren als ze met haar telescoop bezig is, kan ze niet stil zitten als ze zich verveelt. Ze huilt gemakkelijk, verliest vaak haar geduld, speelt de baas over andere kinderen als ze “het niet goed doen” en ze kan haar spullen niet bij elkaar houden. Ze heeft een verfijnd gevoel voor humor dat volwassenen ontwapent, maar wordt niet begrepen door andere kinderen. Zelfs als een programma voor hoogbegaafde kinderen beschikbaar is, zal dit waarschijnlijk niet aan haar extreme behoeften voldoen. Maatwerk is daarom noodzakelijk.

Wat je nog meer moet weten…

De druk om erbij te horen en de realisatie dat “normaal doen” niet tot acceptatie leidt kan ervoor zorgen dat het hoogbegaafde kind besluit dat zijn interesses en vaardigheden ontkennen het niet meer waard is. Kinderen die tot deze conclusie komen kunnen sociaal afgezonderd raken en liever zichzelf gezelschap houden. Zo kunnen ze eerlijk met zichzelf over zichzelf zijn in plaats van het gezelschap van kinderen zoeken waarmee ze niets gemeen hebben.

Ouders van kinderen die in de gewone klas met leeftijdsgenoten blijven, geven aan dat de wil om te presteren en het plezier van intellectuele bezigheden die ze in hun vroege jaren hadden, sterk afneemt of zelfs compleet verdwijnt.

Kinderen die op de WISC-test een IQ van 145+ halen of kinderen die juist heel wisselend scoren, maar bij wie een specialist hoogbegaafdheid vermoedt, hebben op school een persoonlijk leerplan nodig. Dat plan moet hen in de gelegenheid stellen te leren waar ze aan toe zijn. In de praktijk kan het betekenen dat een leerling in groep 6 nog niet kan automatiseren, maar dat hij wel ingewikkelde projecten maakt over onderwerpen zoals het ontstaan van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog en dat hij deze ingewikkelde concepten ook werkelijk begrijpt.

Als deze kinderen gedwongen worden bij hun leeftijdgenoten te blijven, kunnen ze extreem angstig worden, een grote mate van stress ontwikkelen, gedragsproblemen laten zien, langdurig onderpresteren, voor alles (ook voor wat ze vroeger leuk vonden) gedemotiveerd raken en hun zelfvertrouwen verliezen. In deze gevallen zijn interventies als verrijking niet afdoende (Gross & van Vliet, 2005). Het gebrek aan sociale aansluiting in de klas mag niet foutief geïnterpreteerd worden als een gebrek aan sociale vaardigheden en emotionele onrijpheid. Het wijst er juist vaak op dat deze leerling een of meer klassen moet overslaan. Ik adviseer regelmatig over het versnellen van onderpresterende leerlingen (vaak meisjes) die door het gebrek aan sociale aansluiting en door hun vergevorderde sociale ontwikkeling niet optimaal kunnen functioneren in een klas waar ze op leeftijd zijn ingedeeld. Deze meisjes laten geen (grote) academische voorsprong zien, maar hebben een grote voorsprong in hun emotionele ontwikkeling. Door een versnelling gaan ze academisch vaak veel beter presteren.

Uitzonderlijk begaafde leerlingen (meisjes meestal meer dan jongens) lopen vaak 5 à 6 jaar vooruit met hun sociale ontwikkeling ten opzichte van hun leeftijdsgenoten. Het is niet moeilijk voor te stellen dat zo’n leerling zijn of haar klasgenoten niets te melden heeft en het ‘kinderachtige’ gedrag niet begrijpt. Daarentegen wordt de uitzonderlijk begaafde leerling ook niet begrepen, want die is te serieus, gebruikt te veel en te ingewikkelde woorden en heeft een te groot rechtvaardigheidsgevoel. Sommige hoogbegaafde kinderen proberen dit te maskeren door clownesk gedrag.

Vaak is een combinatie van thuisonderwijs (in samenwerking met een specialist hoogbegaafdheid) en schoolonderwijs aan te raden en dat is vaak ook de enige goede tussenweg om deze kinderen met zo min mogelijk geestelijke schade groot te laten worden. In Nederland kan het IQ tot 145 gemeten worden, in Engelstalige landen (met de Stanford Binet-test) tot 210. Besef wel dat als deze kinderen 145+ op een IQ-test scoren, het veel meer kan zijn en ze dus veel meer verschillen van de norm dan u zich kunt voorstellen.

Sanne is een meisje van 9 die nu via de Wereldschool 2VWO volgt. Ik ken het meisje en haar zus al vanaf haar derde jaar. Ze heeft de basisschool in drie jaar doorlopen. Sanne ontwikkelt zich prima, speelt en danst met leeftijdgenoten of oudere kinderen, maar leert op haar ontwikkelingsniveau. Nog een ander meisje uit mijn praktijk, ook 9, is dit schooljaar begonnen op het gymnasium. Sociaal loopt ze nog voor op haar klasgenoten, die drie of vier jaar ouder zijn.

Hoe zou het met deze kinderen gaan als niet hun ontwikkeling maar hun kalenderleeftijd zwaarder meetelde?

Ze zijn er wel, ook al zie je ze niet (meteen)

Deze kinderen zijn misschien niet altijd als zodanig zichtbaar, ze bestaan wel en er zijn er meer van dan je zou verwachten. Vaak zijn ze niet goed te testen en passen zich zo aan dat ze door hun onderpresteren en/of storend gedrag juist niet als uitzonderlijk begaafd aangemerkt worden. Hun behoeftes zijn anders dan behoeftes van gemiddeld hoogbegaafde kinderen en het is niet altijd eenvoudig om hen te herkennen in de klas. Maar het is belangrijk om het te proberen, zodat ook deze kinderen met de juiste ondersteuning gelukkig kunnen zijn.

Lees hier meer over maatwerk in het onderwijs (en neem contact met Renata op als je hierbij advies wilt hebben).

 

Referenties:

Gross, Miraca U.M. & Van Vliet, H. (2005). Radial acceleration and early entry to college: A review of the research. Gifted Child Quarterly, National Association for Gifted Children, Vol. 49, No.2

Hamsikova, R. (2018). Asynchronie, kenmerk van hoogbegaafdheid. https://www.ieku.nl/asynchronie-kenmerk-van-hoogbegaafdheid/

Hollingworth, L.S. (1926). Gifted children: Their nature and nurture. New York: Macmillian.

Hollingworth, L.S. (1942). Children above IQ 180: Their origin and development. New York: World Books.

Silverman, L. K. (1995a). Highly gifted children. In J. Genshaft, M. Bireley, & C. L. Hollinger (Eds.), Serving gifted and talented students: A resource for school personnel (pp. 217-240). Austin, TX: Pro-Ed.

Silverman, L.K. (1997). Using Test Results to Support Clinical Judgment Gifted Education Press, 1997, 12(1), 2-5.